Wat een waanzin! Hier kan het dus op uitlopen, terwijl de oplossing; 50% parallel met een strikt ouderschapsplan , een rechter die een stapje extra zou zetten door de beschikking van waarde te laten zijn; een boetebeding, om te zetten in lijfsdwang en handhaving door de politie op nemen in de beschikking.
Dat ouders niet met elkaar kunnen communiceren en het kind belasten, de zogenaamde klemcriteria , zou ondergeschikt moeten zijn aan het ERVM, ERVH, IRVK  en onze (grond) wet, die rechter  mr. J.W. Brunt, wel erg bijzonder interpreteert. 
 
Moet er dan nog zo nodig een GI zich er mee willen bemoeien, dan enkel en alleen om die SA (schriftelijke aanwijzing) te geven  aan de ouder die de afspraken frustreert, wat kan leiden tot minder  tijd, tot geen tijd (zo lang die ouder het gedrag niet aanpast) met het kind . Ook die voorwaarde/ opdracht kan de rechter vermelden in de beschikking , opdat de gezinsvoogd (of hoe die zich ook noemen) niet weer eigen regels voor de wet plaatst. 
 
Nog geen Hoger Beroep aangetekend, maar als ik ouder was, zou ik het wel weten.

Rechtbank Oost-Brabant 01-09-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:7526

Datum publicatie 02-12-2020
Zaaknummer C/01/306817 / FA RK 16-1819
Rechtsgebieden Personen- en familierecht
Trefwoorden Jeugdbescherming / JeugdwetGezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag

Inhoudsindicatie

Beëindiging gezag ouders. Zij maken misbruik van hun gezagspositie door continue en jarenlang de strijd met elkaar aan te gaan over beslissingen met betrekking tot de minderjarige. Zij diskwalificeren elkaar en hebben nagelaten de noodzakelijke hulpverlening in te schakelen. Het gevolg is dat de minderjarige nog steeds niet de hulp krijgt die nodig is. Ouders hebben ieder op zich veel te bieden, maar door hun slechter onderlinge relatie is de vrees dat bij eenoudergezag de andere ouder steeds meer uit beeld zal raken reëel.

Volledige uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/306817 / FA RK 16-1819
datum uitspraak: 1 september 2016

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de raad,

betreffende
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

  • [moeder] , wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen: (de) moeder,
  • [vader] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: (de) vader,

stichting BUREAU JEUGDZORG NOORD-BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 5 april 2016, ingekomen bij de griffie op 7 april 2016;
  • de brief van de vader van 16 juli 2016, ingekomen bij de griffie op 18 juli 2016;
  • de brief van mr. Stam van 18 juli 2016, ingekomen bij de griffie op 18 juli 2016.

Op 19 juli 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L. Stam,
  • de vader,
  • twee vertegenwoordigers van de raad,
  • een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

Bij beschikking van de kinderrechter van 19 augustus 2011 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken. Nadien is door de kinderrechter op 24 januari 2013 wederom een ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 19 juli 2016 tot 24 juli 2017.

Het verzoek

De raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.

De raad voert daartoe in zijn rapportage van 5 april 2016 het navolgende aan.

De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd op sociaal-emotioneel gebied. De ouders zijn, vanuit hun gezamenlijk ouderschap, niet in staat deze bedreiging weg te nemen. Door hun jarenlange strijd hebben zij de bedreiging veroorzaakt en houden zij deze in stand. Hulpverlening en interventies vanuit het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling hebben er niet toe geleid dat de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] gekeerd kon en kan worden.

De raad is van mening dat beide ouders misbruik maken van hun gezagspositie. Dit door continue de strijd met elkaar aan te gaan over allerlei grote en kleine beslissingen ten aanzien van [minderjarige] , waarbij zij elkaar diskwalificeren en onvoldoende naar hun eigen aandeel kijken, maar ook door het niet adequaat benutten van de aangeboden hulpverlening of door deze zelfs onderdeel van de strijd te maken. [minderjarige] krijgt hierdoor op de korte en langere termijn niet wat zij nodig heeft. Bij beide ouders is sprake van verwijtbaar gedrag.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de ouders individueel [minderjarige] een goed opvoedingsklimaat kunnen bieden. Beide ouders zijn erg belangrijk voor [minderjarige] . De raad is daarom van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel voor één van de ouders niet in het belang van [minderjarige] is. De zorg is dat wanneer het gezag en daarmee het beslissingsrecht bij één van de ouders komt te liggen, de andere ouder steeds meer uit beeld zal raken bij voortduring van de onderlinge geschillen, bijvoorbeeld doordat een van de ouders zich terugtrekt wanneer hij/zij zich niet kan verenigen met een door de andere ouder genomen beslissing. Ook zal de gespannen sfeer niet veranderen bij éénoudergezag. [minderjarige] zal deze gespannen sfeer onverminderd blijven ervaren in haar opvoedingssituatie.

De raad concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van beide ouders wordt beëindigd. De GI zal als neutrale instantie belast moeten worden met de voogdij over [minderjarige]. Door het weghalen van het gezag komen gezagsbeslissingen en afstemming tussen ouders dan bij een neutrale voogd te liggen, zodat belangrijke beslissingen over [minderjarige] op de korte en langere termijn genomen kunnen worden en zij in de opvoedingssituatie bij beide ouders krijgt wat zij nodig heeft.

Ter zitting is namens de raad nog aangevoerd dat uit recente informatie van Topaze en Keinder blijkt dat [minderjarige] zo klem zit dat er geen gesprek met haar heeft plaatsgevonden. [minderjarige] heeft hulp nodig. Dat is al aangegeven in november 2015 en tot op heden is er nog steeds niets gebeurd.

Er is niet met de ouders afzonderlijk gesproken omdat alles wat er moet gebeuren een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders is. Het voeren van afzonderlijke gesprekken zou een herhaling van zetten zijn. In het gezamenlijk gesprek konden de ouders het eens worden over de onderwerpen die aan de orde zouden moeten komen. Over hoe te handelen, daar was wel discussie over. Dat is een aspect wat constant bij de hulpverlening naar voren komt en niet kan worden doorbroken.

De raad is van mening dat [minderjarige] alle twee haar ouders verdient omdat zij met beide ouders een goed contact heeft. Daarom is volgens de raad een beëindiging van het gezag van beide ouders de beste optie. De gezagsbeslissingen komen dan bij een neutrale instantie te liggen en de pijlen staan dan gericht op de gezinsvoogd. De ouders krijgen een gelijkwaardige positie en er komt meer rust in de thuissituatie en op school.

De standpunten van de belanghebbenden

Vader is blijkens zijn brief van mening dat het onderzoek van de raad onzorgvuldig is geweest. Gedurende het onderzoek dat de raad begin februari 2016 is gestart, zijn de vader, [minderjarige] en de belangrijke (zorg)professionals, in de omgeving niet geraadpleegd. Voor een onderzoek met een dergelijk verstrekkend advies is dat onverantwoord. Ook de laatst betrokken mediators, de schoolprofessionals van [minderjarige] , de balletdocente van [minderjarige] , de onderzoekers van Keinder, de klinische kinderpsycholoog en de behandelaar van Herlaarhof zijn niet in het onderzoek betrokken.

Daarnaast blijkt uit geluidsopnames van de gesprekken die met de betrokken mediators van het STOP-traject en Topaze zijn gevoerd dat de moeder geen oplossingen wil zoeken en dat er bij haar individuele hulpverlening nodig is, zodat zij de vaderrol kan accepteren en gaat respecteren. De raad laat verder onvermeld dat de moeder al jaren elke kans op samenwerking onbenut laat en doelbewust het overleg uit de weg gaat, noch de vader van informatie voorziet die de opvoeding van [minderjarige] betreft. De moeder ondermijnt aantoonbaar de relatie tussen [minderjarige] en de vader en weigert de rol en positie van de vader te ondersteunen tot het punt dat de vader zijn positie kwijtraakt, ondanks dat dit ook ten koste gaat van moeders eigen positie.

Daarnaast zijn de persoonlijkheidsonderzoeken en gehechtheidsonderzoeken in casu buiten beschouwing gelaten, terwijl diverse betrokken professionals blijven aangeven dat mede hierin de oorzaak van het langdurig in stand houden van de strijd moet worden gezocht.

Het neutraliseren van strijd over gezagsbeslissingen kan ook bereikt worden door het gezag weg te halen bij een van de ouders. Het zou een significant en positief verschil met de huidige situatie voor [minderjarige] opleveren als er eenouder gezag zou zijn.

Wanneer het gezag bij de vader wordt neergelegd, is het klem zitten van [minderjarige] opgelost. Wanneer de zorgverdeling wordt hersteld heeft [minderjarige] wat zij graag wil, namelijk net zoveel bij haar vader zijn als bij haar moeder. De vader zal er alles aan blijven doen die omstandigheden te realiseren in de opvoeding van [minderjarige] waar zij behoefte aan heeft.

Tot slot geeft de vader aan dat hij eenoudergezag bij de moeder prefereert boven een gezagsbeëindigende maatregel van beide ouders. [minderjarige] heeft recht op in ieder geval één ouder die de gezagsbeslissingen neemt in haar leven.

De vader heeft ter zitting in aanvulling op zijn brief van 16 juli 2016 naar voren gebracht dat de ouders inderdaad gesprekken hebben gehad bij de raad, maar hij betwist dat er discussie is ontstaan over de uitwerking van de onderwerpen. De moeder wil niet over de onderwerpen praten en daarom komen de gesprekken niet van de grond. Dat was ook zichtbaar bij onder andere Expeditie scheiden. De vader is van mening dat niet allebei de ouders uit het gezag gezet moeten worden. Het gezag moet bij de vader of bij de moeder komen te liggen.

Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het verzoek van de raad staat. Het kan volgens haar niet meer anders. [minderjarige] heeft nog steeds niet de noodzakelijke hulp gekregen. Het wordt tijd dat [minderjarige] echt centraal komt te staan. Zij is verder van mening dat het niet de taak van de (gezins)voogd is om een zorg- en contactregeling vast te stellen. Moeder ziet liever dat de rechtbank deze vastlegt.

De GI heeft naar voren gebracht dat zij achter het advies van de raad staat. De GI is van mening dat er in de feitelijke situatie qua hoofdverblijf en omgang geen wijziging hoeft te komen. Veel schakelen is niet goed voor een kind dat in de knel zit.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

De rechtbank onderschrijft de conclusie van de raad dat beide ouders misbruik maken van hun gezagspositie door continue, nu al jarenlang, de strijd met elkaar aan te gaan over grote en kleinere beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Zij diskwalificeren elkaar, kijken onvoldoende naar hun eigen aandeel en hebben nagelaten noodzakelijke hulpverlening in te schakelen en/of betrekken deze in de strijd. Het gevolg hiervan is dat [minderjarige] nog steeds niet de hulp krijgt die zij volgens Keinder nodig heeft en dat de juridische procedures blijven voortduren.

Naar het oordeel van de rechtbank moeten beide ouders het gezag kwijtraken. Beide ouders hebben weliswaar afzonderlijk van elkaar [minderjarige] veel te bieden, maar door hun slechte onderlinge relatie is de vrees dat bij eenoudergezag de andere ouder steeds meer uit beeld zal raken reëel. Dat is niet in het belang van [minderjarige] .

De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub b BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.

Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen.

De raad heeft verzocht om de GI te benoemen als voogd over de minderjarige [minderjarige] en de GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over de minderjarige [minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank zal de GI als voogd over de minderjarige [minderjarige] zal benoemen.

De beslissing

De rechtbank:

beëindigt het ouderlijk gezag van [vader], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en van [moeder] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

benoemt tot voogd over genoemde minderjarige stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ‘s-Hertogenbosch;

gelast de ouders rekening en verantwoording af te leggen aan de voogd met betrekking tot het vermogen van [minderjarige] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 1 september 2016.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof

's-Hertogenbosch