In juli 2007 gaat de "Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding" naar de Eerste Kamer. In deze wet zijn bepalingen opgenomen over onder andere het verplicht stellen van het ouderschapsplangelijkwaardig ouderschap, het bevorderen van de band met de andere ouder (de uitwonende ouder), ontzeggingsgronden voor omgang, voorrang kinderalimentatie en het recht op omgang voor allen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan. Op 9 oktober 2007 wordt het wetsvoorstel behandeld in de vaste kamercommissie voor Justitie. De commissieleden stellen tijdens de vergadering hun vragen (Kamerstuk 30145, nr. B) en op 6 juni 2008 ontvangt de Eerste Kamer schriftelijk de antwoorden op de gestelde vragen in het Memorie van Antwoord (Kamerstuk 30145, nr. C).
 
Op de vraag welke instrumenten er zijn om een omgangsregeling af te dwingen somt de minister een rijtje van middelen op: dwangsommen, lijfsdwang en afgiftebevel. Als vierde optie noemt de minister "Een effectief middel om een zorg- of omgangsregeling af te dwingen lijkt het (voorlopige) toewijzen van het eenhoofdig gezag aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft."
 
Onderstaand het volledige fragment uit Kamerstuk 30145, nr. C.
"De aan het woord zijnde leden gaven aan dat de effectuering van een door de ouders afgesproken of door de rechter opgelegde omgangsregeling of omgangsplicht in de praktijk moeilijkheden kunnen opleveren. Zij vroegen daarom welke instrumenten kunnen worden gehanteerd om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken daadwerkelijk af te dwingen als de andere ouder daaraan niet of niet voldoende meewerkt.
De volgende civielrechtelijke dwangmiddelen kunnen worden opgelegd door de rechter bij het niet nakomen van een zorg- of omgangsregeling:
  1. Dwangsom. Ingevolge artikel 611a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter op vordering van een partij de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan;
  2. Lijfsdwang. Op grond van artikel 585 Rv kan de rechter vonnissen of beschikkingen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden, uitvoerbaar verklaren bij lijfsdwang. De rechter kan dit slechts doen indien aannemelijk is dat andere middelen onvoldoende uitkomst zullen bieden (587 Rv).
Daarnaast kan de rechter op verzoek van een der partijen in de beschikking een afgiftebevel eventueel met behulp van de sterke arm opnemen. Een effectief middel om een zorg- of omgangsregeling af te dwingen lijkt het (voorlopige) toewijzen van het eenhoofdig gezag aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft. Zowel Hof Amsterdam (27 januari 2005, LJN: AS6020) als Hof ’s-Gravenhage (31 augustus 2005, LJN: AU2003) hebben in twee concrete situaties vastgesteld dat in het geheel van dwangmiddelen die in het kader van de tenuitvoerlegging van een zorg- of omgangsregeling kunnen worden aangewend, een (voorlopige) gezagswijziging (waarbij in de hoofdverblijfplaats van het kind geen wijziging wordt gebracht) een uiterste middel is om omgang te bewerkstelligen. Beide gerechtshoven hebben het in belang van de kinderen geacht dat één ouder (in deze gevallen de vader) werd belast met het ouderlijk gezag. Vermoedelijk zullen in de nabije toekomst in de jurisprudentie de grenzen van deze wijze van effectueren van een zorg- of omgangsregeling verder worden ontwikkeld."