“Eigen kracht in de Jeugdwet: geld speelt geen rol?” – Over geld, eigen kracht i.v.m. ‘jeugdzorg’, jeugdhulp, wie betaalt? Willie Elferink is kinderrechter en bestuursrechter. Willie Elferink bracht afgelopen week het boek Wegwijs in de Jeugdwet uitHierin is uitgebreid aandacht besteed aan begrippen in de Jeugdwet, de voorzieningen en het jeugd- en familierecht, voor zover van belang voor de uitvoering van de Jeugdwet. Het boek is bedoeld voor degenen die zich bezighouden met of geïnteresseerd zijn in de juridische achtergronden van de Jeugdwet. Dat kunnen gemeentelijke juristen bezwaar en beroep zijn maar ook jeugdconsulenten. Daarnaast kan het boek interessant zijn voor degenen die burgers bijstaan in bestuursrechtelijke procedures zoals advocaten of juridisch adviseurs. Bestel het boek hier. Dit boek is  een echte aanrader
 
03-08-2020 – Willie Elferink*
 
Het college van burgemeester en wethouders moet hulp bieden aan jeugdigen (of hun ouders) zodra de hulp nodig is vanwege de problemen van de jeugdige. Dat staat in artikel 2.3 van de Jeugdwet. Die hulp van overheidswege is niet nodig als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het sociaal netwerk toereikend is. De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het sociaal netwerk wordt in de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet “eigen kracht” genoemd. Als de eigen kracht toereikend is, is hulp vanuit de gemeente dus niet nodig. {{‘Eigen kracht’ is ook dat ouders voor zichzelf pedagogische tips zoeken in de gezondheidszorg, wat betaald wordt door de zorgverzekering, want u bent als volwassene zorgverzekerd. Dat is minder risicovol dan gokken in de ‘jeugdzorg’. – TS}}.
 
Maar wanneer is die eigen kracht toereikend en, vooral, wat zijn criteria  op grond waarvan kan worden geconcludeerd of de eigen kracht toereikend is? Bij de beoordeling van de ‘eigen kracht’ leggen gemeenten in toenemende mate de nadruk op de financiële mogelijkheden van ouders. De redenering is dan dat, als ouders in staat zijn door middel van het inkopen van hulp zelf de problemen op te lossen, de gemeente geen hulp meer hoeft te bieden: de eigen kracht is dan immers toereikend. Het is niet vreemd dat gemeenten pogingen doen om de druk op de gemeentelijke  financiën wat te verminderen door het beroep dat ouders op de Jeugdwet doen te beperken. Bij de invoering van de Jeugdwet zijn de budgetten (ten onrechte) flink gekort en het beroep op voorzieningen op grond van de Jeugdwet neemt alleen maar toe: het aantal jongeren met jeugdzorg in 2015 was 380.100, in 2019 was dit aantal gestegen tot 443.265.[1]

SPEELT GELD EEN ROL BIJ DE AFWEGING VAN DE ‘EIGEN KRACHT’?

Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep {CRvB} in de Zwijndrechtzaak[2: CRvB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362 via https://www.rechtspraak.nl/uitspraken] wordt in toenemende mate door colleges [van B&W] gesteld dat jeugdhulp weliswaar nodig is maar dat ouders zelf de hulp kunnen bieden omdat ze daartoe financieel in staat zijn. De rechtbank Den Haag heeft recent zelfs geoordeeld dat ouders verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen en dat zij, indien noodzakelijk, vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan volgens de rechtbank betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of financiële situatie zal moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden.[3: ECLI:NL:RDDHA:6249]. Hoe moet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep worden geduid en leidt de uitspraak inderdaad tot het perspectief dat de rechtbank Den Haag schetst? {{CRvB is hoogste bestuursrechtbank}}.

DE PARLEMENTAIRE GESCHIEDENIS

Laten we eerst teruggaan naar de totstandkoming van de Jeugdwet. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Jeugdwet start met de volgende overweging:[4]
 
Alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien {IVRK24.1}, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Ouders zijn hiervoor eerst verantwoordelijk {BW1:247}. De overheid komt in beeld als dit niet vanzelf gaat. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren.Deze inzet vloeit mede voort uit het VN-Verdrag betreffende de rechten van het kind (IVRK).
 
In de parlementaire geschiedenis is uitvoerig, maar wel in algemene termen, aandacht besteed aan de eigen kracht. Het doel van het wetsvoorstel is, aldus de memorie van toelichting, het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.[5]  Niet alleen moet voorkomen worden dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid, maar die bemoeienis moet actief en maximaal bijdragen aan de eigen kracht van jongere, gezin en samenleving. Bemoeienis van buiten moet primair gericht zijn op herstel en versterking van de eigen kracht: in de nagestreefde eindsituatie is bemoeienis van buitenaf niet meer nodig, aldus de wetgever. –{{De fout van de gemeenten is dat ze de jeugdbeschermingsketen vrij verzoeken laten doen naar de rechter voor beschermingsmaatregelen, die niet diagnostisch bewezen zijn gecontroleerd, en de rechter, zo weten we, is geen diagnostisch specialist en moet gokken op de juistheid van de jeugdzorgrapportages, in het geloof op Jw3.3, dat niet gesanctioneerd is, en waarbij het rapport van kinderombudsman Dullaert  uit 2013 de vele fouten in die rapportages aangaf voor twijfel mag zorgen}}.
 
Een antwoord op de vraag of bij het bepalen van de eigen kracht het inkomen, {zorgverzekering} of vermogen van de ouders van de jeugdige of de jeugdige een rol kan spelen, is niet in de parlementaire geschiedenis te vinden.

DE RECHTSPRAAK (CRVB, BESTUURSRECHT)

Uit de rechtspraak blijkt het volgende. Het college {van B&W dus} dient voor het antwoord op de vraag of de eigen mogelijkheden toereikend zijn een aantal belangen mee te wegen. Dan gaat het onder meer om het belang van ouders om te voorzien in een inkomen, de belastbaarheid van ouders en de draagkracht van ouders, de behoefte en mogelijkheden van de jeugdige en die van de sociale omgeving van de jeugdige en zijn ouders.[6]
 
Als het college, mede op grond van deskùndige advisering {vaak speculatief wegens ‘jeugdzorg’ i.p.v. gezondheidszorg}, tot de conclusie komt dat de door het sociaal netwerk verleende hulp te kwalificeren valt als jeugdhulp en toereikend is, moet het college onderzoeken of het verlenen van aanvullende hulp op grond van de Jeugdwet nog nodig is. Dit zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als het aannemelijk is dat het sociaal netwerk weliswaar in staat en bereid is kwalitatief verantwoorde hulp te verlenen, maar uitsluitend als aan de daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden is voldaan. In voorkomende gevallen moeten er voldoende tijd en voldoende (financiële) middelen zijn om de benodigde hulp feitelijk te kunnen verstrekken.[7]
 
Ouders moeten aannemelijk maken dat zij op eigen kracht, met inzet van het sociaal netwerk en de getroffen voorzieningen in natura, niet voor de opvoeding en verzorging van de jeugdige kunnen zorg dragen. Het persoonsgebonden budget is niet bedoeld om het inkomen van de ouders van de jeugdige aan te vullen, zeker niet als blijkt dat de moeder nooit werkzaamheden ter aanvulling van het gezinsinkomen heeft verricht. In die situatie is er geen aanleiding te veronderstellen dat moeder door het wegvallen van een persoonsgebonden budget weer werkzaamheden zou moeten oppakken om het gezinsinkomen aan te vullen.[8]
 
Een persoonsgebonden budget is weliswaar niet bedoeld om inkomen te verwerven, maar dat inkomen speelt wel een rol bij de afweging of de eigen mogelijkheden of het probleemoplossend vermogen toereikend zijn, met name als er moet worden gekozen tussen het verlenen van jeugdhulp of het verkrijgen van een inkomen. Immers, als het gezinsinkomen te laag is en de moeder als gevolg daarvan meer zal moeten gaan werken om in het dagelijkse levensonderhoud te kunnen blijven voorzien, is zij niet in staat de jeugdige de zorg en begeleiding te geven die zij hem nu geeft.[9]
 
–{{Ouders moeten zich bewust zijn dat het prevalerend IVRK 24 lid 1 in de tweede volzin stelt dat niet-gecontracteerde specialisten en wachtlijsten geen bezwaar mogen zijn voor de hulpplicht, het kinderrecht op passende gezondheidszorg, ook al is dat orthopedagogisch of psychologisch, voorlichtend of therapeutisch. De gemeente kan stellen dat zij bepalen welke hulp verstrekt wordt, doch een rechterlijke uitspraak is dat een ondeskundige niet op de stoel van een specialist mag gaan zitten, ofwel de gemeente en de jeugdzorg zijn geen diagnostisch specialisten; wees de gemeente voor door via huisarts assertief naar een specialist te gaan. Ook dienen ouders als de primaire pedagogen van het kind preventief aan onderbouwing en bewijs te werken, juridisch en wetenschappelijk}}.

DE UITSPRAAK ZWIJNDRECHT

En dan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de Zwijndrechtzaak waarvan de vindplaats hiervoor al is genoemd. Het beroep was in eerste aanleg behandeld door de rechtbank Rotterdam.[10]   Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht voert – als voorbeeld – een beleid waarbij de financiële positie van ouders wordt betrokken in de afweging of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. In de casus die tot de uitspraak van de rechtbank heeft geleid, werd berekend dat ouders niet in de financiële problemen zullen komen als moeder wat minder zou gaan werken om meer voor de jeugdige te kunnen zorgen. Die extra hulp was overigens als bovengebruikelijk aangemerkt. De rechtbank volgde het standpunt van het college dat de eigen mogelijkheden toereikend zijn en dat er overigens ook geen omstandigheden zijn die een voorziening noodzakelijk maakten.
 
In de uitspraak in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep als volgt:
 
“Het college heeft uiteengezet welke factoren in het geval van appellant (gezin) zijn onderzocht en beoordeeld om de vraag te beantwoorden of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van zijn ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden. Daartoe is onder meer gekeken naar de behoefte en de mogelijkheden van appellant, de voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, en het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. Een jeugdprofessional {dat is geen diagnostisch-bevoegde} heeft geconstateerd dat de moeder de hulp en ondersteuning verleent, dat zij dit aankan en dat het gezin in balans is. Voor het deel waarin de ouders niet kunnen voorzien, ontvangt appellant begeleiding en behandeling van Yulius en gaat appellant eenmaal per twee weken naar de logeeropvang Happy Move.
 
“De Raad (CRvB) is van oordeel dat het college hiermee voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders van appellant toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Het college heeft de voor deze zaak relevante factoren onderzocht en er bestond geen aanleiding om meer te onderzoeken. Niet is gebleken dat de door de moeder geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht. Haar enkele stelling dat zij móe is en dat zij financiële drùk ervaart is hiervoor onvoldoende. Er is dan ook niet naar voren gekomen dat er geen eigen mogelijkheden zijn."’[11] {{Meningen zijn geen goede onderbouwing door het gezin. In dit geval is de onderbouwing van moeder zelfs risicovol omdat de jeugdbescherming aan uithuisplaatsen kan denken!}}.

GEBRUIKELIJKE EN BOVENGEBRUIKELIJKE HULP NOG RELEVANT?

Opvallend is dat in deze zaak niet ter discussie staat dat sprake is van bovengebruikelijke hulp. De rechtbank oordeelde dat dit niet hoeft te betekenen dat het college een voorziening moet inzetten. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat niet gebleken is dat de door de moeder geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht. Daaruit kan worden afgeleid dat niet alle bovengebruikelijke hulp automatisch leidt tot een voorziening op het gebied van jeugdhulp. In jurisprudentie van rechtbanken was eerder al geoordeeld dat het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp richting kan geven maar dat maatwerk noodzakelijk blijft. Dat zou dan niet alleen, zoals hier het geval is, gelden bij bovengebruikelijke hulp maar ook bij gebruikelijke hulp: relevant moet zijn of van de ouders redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij de hulp bieden. Als ouders gebruikelijke hulp niet kunnen bieden, zijn de eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen van ouders ontoereikend. {{Vraag tips, niet voor uw kind, doch  voor uw representatie aan een specialist}}.
 
In een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep een maand later nog eens benadrukt dat, op de uitspraak Zwijndrecht na, vooralsnog geen rechtspraak is waarin een lijn wordt uitgezet over hetgeen onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen moet worden verstaan en dat uit voornoemde uitspraak van de Raad juist volgt dat van de ouders veel wordt verwacht.[12]

FINANCIËLE TOETS BEPERKT TOT PERSOONSGEBONDEN BUDGETTEN?

De overwegingen van de Centrale Raad van Beroep in de Zwijndrechtuitspraak zien niet direct op de vraag welke voorziening nodig is: een voorziening in de vorm van hulp in natura of een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Dat is ook logisch: die vraag moet in een latere stap van het proces worden beantwoord.[13]  Het gaat hier om de vraag of financiën, draagkracht van ouders enzovoort een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Dat is dus het geval blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
 
Dat betekent dus dat deze overwegingen ook een rol kunnen spelen bij het antwoord op de vraag of de gemeente dient zorg te dragen voor jeugdhulp in natura: als blijkt dat de eigen mogelijkheden toereikend zijn (bijvoorbeeld omdat ouders zelf de jeugdhulp kunnen betalen), is de noodzaak tot het treffen van een voorziening in natura er niet. Niet ondenkbaar is dan dat het college in een concreet geval noodzakelijk geachte jeugdhulp in de vorm van, bijvoorbeeld, opvang in een zorgboerderij (stap 3 in het stappenplan) afwijst omdat ouders, gelet op hun financiële draagkracht, een dergelijke voorziening zelf kunnen bekostigen (stap 4 in het stappenplan). Het is de vraag of de wetgever dit zo bedoeld heeft nu in de wet geen ouderbijdrage is opgenomen voor jeugdhulp binnen of buiten het gezin.[14]

NOODZAAK BELEID TE MAKEN

Als colleges de financiën structureel willen betrekken bij de beoordeling van de eigen kracht, is het gewenst daarvoor beleid te formuleren. De vraag is dan vooral welke normering het college aanhoudt om te beoordelen of de financiën voldoende zijn of niet. In he Zwijndrechtuitspraak werd gebruik gemaakt van de tool van het NIBUD, genaamd Persoonlijk budgetadvies.[15]  Helaas zijn er geen gronden aangevoerd tegen het gebruik van de tool. De tool is gebruikt om consumenten inzicht te geven in de inkomsten en uitgaven. Dat lijkt me wat anders dan inzicht te krijgen in de vraag of de betrokkene zelf kan voorzien in de hulpvraag. Welke uitgangspunten liggen ten grondslag aan de beoordeling of er geld overblijft of niet? Houdt de tool rekening met twee, of, ook niet ongebruikelijk, drie vakanties per jaar, met regelmatige aanschaf van allerlei consumptiegoederen, met de handhaving van het niveau van welstand van betrokkenen en, zo niet, welk niveau is dan acceptabel? Gemeentebesturen zouden hierover na moeten denken voordat ze, in concrete gevallen, de financiën tegenwerpen bij de vraag om jeugdhulpvoorzieningen.

CONCLUSIE

Mijn conclusie is dat de Centrale Raad van Beroep met de Zwijndrechtuitspraak vooral heeft willen benadrukken dat het college maatwerk moet leveren  als een verzoek om jeugdhulp wordt gedaan. Dat geldt zowel voor de voorziening in natura als voor de voorziening die wordt ingekocht via een persoonsgebonden budget. Alle belangen spelen een rol en die kunnen in elke casus anders zijn.
 
De criteria voor gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp kunnen misschien een eerste indicatie zijn welke richting het uitgaat maar bij gebruikelijke hulp kan in een concreet geval toch hulp van de overheid nodig zijn en bij bovengebruikelijke hulp kan desalniettemin hulp van de overheid niet nodig zijn.
 
Geld speelt daarbij een rol: als sprake is van bovengebruikelijke hulp en ouders kunnen, door een financiële opoffering, die hulp zelf regelen dan is dat een grond om de eigen kracht voldoende te achten tenzij er andere omstandigheden zijn. De Jeugdwet gaat immers ervan uit dat ouders zelf in principe verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige. Dat staat niet alleen in de Jeugdwet, ook artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek kent dit uitgangspunt. {{Let op: er is een rechterlijke uitspraak dat armoede geen reden is tot een beschermingsmaatregel}}.
 
Het gaat bij de Jeugdwet om het belang van het kind, ook daarnaar verwijst de eerste passage van de memorie van toelichting bij de Jeugdwet. Het college zal in elk concreet geval moeten beoordelen of het in het belang van het kind is dat ouders zelf in de hulp voorzien. Geld maakt het wellicht eenvoudiger om zelf in de hulp te voorzien maar afzien van een carrière(stap) kan uiteindelijk ook voor het kind nadelige gevolgen hebben. Het gaat erom dat het college zorgvuldig onderzoekt of in het voorgelegde geval ondersteuning van de overheid nodig is. Daarbij dient het belang van het kind voorop te staan.
 
Wegwijs in de Jeugdwet

* Willie Elferink bracht afgelopen week het boek Wegwijs in de Jeugdwet  uit {Ook: https://berghauserpont.nl/wp-content/uploads/2020/08/wegwijs-in-de-jeugdwet_Def-binnenwerk_inkijk.pdf). Hierin is uitgebreid aandacht besteed aan begrippen in de Jeugdwet, de voorzieningen en het jeugd- en familierecht, voor zover van belang voor de uitvoering van de Jeugdwet. Het boek is bedoeld voor degenen die zich bezighouden met of geïnteresseerd zijn in de juridische achtergronden van de Jeugdwet. Dat kunnen gemeentelijke juristen bezwaar en beroep zijn maar ook jeugdconsulenten. Daarnaast kan het boek interessant zijn voor degenen die burgers bijstaan in bestuursrechtelijke procedures zoals advocaten of juridisch adviseurs.

 
Noten/Referenties:
  1. De cijfers zijn te vinden op https://opendata.cbs.nl/statline  onder Kerncijfers over jeugdzorg.
  2. CRVB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362.
  3. Rechtbank Den Haag 9 juli 2020, ECLI:NL:RDDHA:6249.
  4. TK {TweedeKamer} 2012-2013, 33 684, nr. 3, pagina 1.
  5. 3) TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, pagina 2 e.v.
  6. Rb. Overijssel 18 april 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1379.
  7. Rb. Gelderland 4 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3439.
  8. Rb. Rotterdam 5 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:702.
  9. Rb. Rotterdam 5 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:689.
  10. Rb. Rotterdam 5 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5884.
  11. CRVB 24 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3454
  12. CRVB 12 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2815.
  13. Zie CRVB 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477
  14. De ouderbijdrage voor jeugdhulp (buiten het gezin) is ingaande 28 februari 2017 vervallen.
  15. Te vinden op https://www.nibud.nl/consumenten/persoonlijk-budgetadvies/