Discussie met de hulpverlening 1:
Oom agent!, oom agent,.. Ik heb zojuist gezien dat daar een man iemand heeft mishandeld!”.
“Nou meneer,.. ik vind dat u zich erg negatief uitlaat. U diskwalificeert een medeburger van onze samenleving”.
“Maar oom agent, ik doe aangifte van mishandeling. Ik heb bewijs, kijkt u maar, dit is een video opname waarop u precies kunt zien wat er gebeurt en wie dat doet”.
“Meneer, wij van de politie gaan niet uitzoeken wat er hiervoor allemaal is gebeurd. U heeft uw waarheid en uw medeburger, waarvan u beweert dat hij iemand mishandeld zou hebben, heeft zijn waarheid. U begrijpt dat de waarheid dus ergens in het midden ligt en dat deze waarheid niet altijd in het belang van onze samenleving is. Wij, de politie, stellen de samenleving centraal en kijken vooral naar wat in het belang van de samenleving is”.
“Nou, oom agent, het is toch strafbaar om iemand te mishandelen, dan is het toch in het belang van onze samenleving om hier nu iets mee te doen?”.
“Meneer, ik vind u niet coöperatief. U diskwalificeert uw medeburger, en dat is zeer schadelijk voor onze samenleving. Ik verwacht dat u zich constructief opstelt en ook gaat kijken naar uw eigen rol in deze situatie”.
“Oom agent, ik doe aangifte van een mishandeling, dan is het toch zo, dat u, uit hoofde van uw functie, hier en nu iets mee kunt en zelfs moet doen? Mijn rol en verantwoordelijkheid is het doen van aangifte”.
“Nee meneer, dit betreft civiel recht. Daar doen wij niets mee. Wat kunt u zelf doen om het voor de samenleving beter te maken?”.
“Oom agent, op de video is goed te zien dat ik geprobeerd heb de man te laten stoppen met de mishandeling. De man begon mij direct te bedreigen en maakte aanstalten om ook mij te gaan mishandelen. Ik heb uw hulp nodig om het voor deze persoon en de samenleving beter te maken”.
“Meneer, u blijft de verantwoordelijkheid buiten u neerleggen. U laat zich negatief uit over uw medeburger. U slaat alle adviezen die ik u geef in de wind.
Ik schrijf in het rapport dat u onwelwillend bent. Ik ben namelijk van mening dat dit een feit is.
Het is in het belang van de samenleving dat u leert samenwerken met de man, waarvan u vindt dat hij iemand heeft mishandeld.
U zult moeten leren om beter te communiceren met de man, waarvan u vindt dat hij iemand mishandeld heeft.
Het is in het belang van de samenleving en de persoon die daar op de grond ligt dat u beiden constructief met elkaar in gesprek blijft, zonder elkaar daarbij af te vallen”.
“Oom agent, maar kijk dan naar het slachtoffer. Die is gewond, bang en heeft uw bescherming en ondersteuning nodig”.
“Meneer, ik doe dit werk nu al 17 jaar. Ik ben van mening dat deze persoon, waarvan het uw verhaal is dat het een slachtoffer is, alleen wat moe is.
Dat mag. Mensen mogen moe zijn. Het is zelfs goed dat deze persoon daar even ligt om wat rust te nemen. U mag best wat meer vertrouwen hebben in de veerkracht van uw medemens, mensen kunnen meer verdragen dan u wellicht denkt.
Ik schrijf in mijn rapport dat deze persoon moe is en rust neemt. En, omdat ik persoonlijk, het gedrag dat u nu op dit moment laat zien als zeer paniekerig ervaar, rapporteer ik dat u labiel bent”.
“Maar oom agent, ik maak mij zorgen om de persoon die daar ligt. Die heeft hulp nodig. Het is heel normaal dat ik onrustig ben en mij machteloos voel zolang u niets doet”.
“Meneer, wat kunt u zelf doen om het voor deze persoon beter te maken en om de onrust die u met uw houding in de samenleving veroorzaakt te herstellen?”.
“Ik denk dat ik zijn wonden ga behandelen, ik wil er voor deze persoon zijn. Ik heb daar training in gehad en ik heb dan tenminste nog het gevoel dat ik iets voor de persoon die daar ligt kan betekenen, opdat hij het vertrouwen in onze samenleving mogelijk blijft behouden”.
“Meneer, ik adviseer u dwingend dat niet te doen!. Dat is zeer belastend voor deze persoon en al helemaal niet in het belang van de samenleving.
Het beste dat u kunt doen voor de persoon die daar ligt en waarvan het slechts uw verhaal is dat deze slachtoffer zou zijn, is dat u in het bijzijn van deze persoon, positief of tenminste neutraal spreekt over de man, waarvan u vindt dat hij deze persoon heeft mishandeld.
U bent immers beiden zijn medeburger en u neemt uw verantwoordelijkheid door deze persoon te laten merken en voelen dat het bij u beiden goed en veilig is. Dat u er beiden voor deze persoon daar op de grond bent.
U geeft daarmee het signaal af dat u het goed vindt dat deze persoon die daar ligt ook naar de man, waarover u spreekt, kan gaan. U neemt hiermee uw primaire verantwoordelijkheid als medeburger.
U houd door dit te doen de persoon die daar ligt en waarvan u denkt dat het een slachtoffer van mishandeling is, buiten uw persoonlijke conflict met de man, waarvan u vindt dat hij deze de persoon die daar ligt heeft mishandeld.”.
“Uh”.
Discussie met de hulpverlening 2:
Hulpverlener: “Wat denkt u dat het probleem is?”.
Ouder zegt: “Ik kan daar helaas geen zinnig woord over vertellen. Ik heb goede hoop op en ben gemotiveerd mee te werken aan onderzoek dat antwoord geeft op deze vraag”.
Hulpverlener: “Hoe komt het dat u er niks over kan vertellen?”.
Ouder denkt: “Ieder woord dat ik aan u vertel en met bewijs kan onderbouwen reduceert u tot mijn verhaal A tegenover het verhaal B van de andere ouder. Hierdoor ziet u een vechtscheiding (is verstoorde communicatie, is kind zit klem, is kind bedreigd in ontwikkeling, is mogelijkerwijs einde omgang)”.
Ouder zegt: “Dat vind ik een goede vraag welke ons mogelijk tot de kern van de problematiek en duurzame verbetering kan leiden. Welke antwoorden kunt u zoal op deze vraag bedenken? Zelf verwacht ik dat onderzoek deze vraag zal beantwoorden.
Hulpverlener: “Wat kunt u ondertussen zelf alvast doen om het te verbeteren ”.
Ouder zegt: “Ik blijf er ondertussen vertrouwen in hebben dat goed onderzoek er doorheen zal prikken en er samen aan blijvende verbetering gewerkt kan worden. Als constructieve oplossing wil ik graag voorstellen dat we bijvoorbeeld kijken of de Masic Methode soelaas kan bieden. Hoe bekend bent u met deze onderzoeksmethode?”.
Hulpverlener: “Meneer, Wat kunt u zelf doen om het voor uw kind beter te maken?”.
Ouder: “Begrijp ik goed dat u mij vraagt naar wat ik doen kan, waardoor u binnen de grenzen van uw competenties en de daarvoor geldende regels werkt?; en dat u derhalve aan feitenonderzoek doet? Is dat wat ik u mij hoor vragen? Goh,.. dat is nogal wat. Welke ideeën heeft u hier zelf over? Daar ben ik best nieuwsgierig naar!”.
Op een dag, ergens in gesprek met een jeugd zorgwerker;
Hulpverlener: Wat kunt u zelf doen om de situatie voor uw kind te verbeteren?
Ouder: Beste jeugd zorgwerker, ik ben voornemens:
- De loterij te winnen
- Psychologie of Psychiatrie te studeren
- Mijzelf specialiseren in Familiesystemen en Systeemtherapie
- Specialisatie Kinderpsychologie afronden
- Kinderpsycholoog worden
- Familierecht studeren
- Familie recht advocaat worden
- Sociaal Pedagogische Wetenschappen studeren
- Gedragswetenschappen studeren
- Politieagent worden
- De wet handhaven
- Trainingen en Nascholingstrajecten voor jeugd zorgwerkers ontwikkelen
- Jeugd zorgwerkers trainen en opleiden
- Trainingen en Nascholingstrajecten ontwikkelen voor Advocaten
- Advocaten opleiden en trainen
- Hereniging-coach worden
- Een politieke partij voor ‘de belangen van het kind versie 2.0’ oprichten waarin ik als lijsttrekker alle hierboven genoemde rollen vervul
- Het spreekwoord ‘waar er twee kijven, hebben er twee schuld wijzigen in ‘waar er twee lijken te kijven, kan er 1 schuld hebben’
- Dit herziende spreekwoord al tegeltje uitdelen aan alle jeugd zorgmedewerkers die mijn training of nascholing nog niet hebben gevolgd
Hulpverlener: Goh, dat is nogal wat
Ouder: Inderdaad, heel wat! Welke situatie kunt u zich voor de geest halen waarin een ouder bereid is dit te doen en wat kunt u als hulpverlener zelf doen om deze situaties die u zich voorstelt te veranderen?
Discussie met de hulpverlening 3:
Omdenken?:
Hulpverlener: “Meneer ik vind het nogal hinderlijk dat u per e-mail met mij communiceert en op deze manier feiten vastlegt. Ik vind het prettig als e.e.a. persoonlijk besproken wordt”.
Ouder: “Ik begrijp wat u zegt en kan mij goed voorstellen dat u dit als hinderlijk ervaart. Wat moet dat naar voor u zijn zeg”.
Ouder: “Ik stel voor dat wij samen gaan kijken naar wat dit gevoel in u teweegbrengt. Wat maakt nou dat u het hinderlijk vindt wanneer ouders via e-mail met u communiceren? Welke knop wordt erbij u ingedrukt?”.
Hulpverlener : “Meneer ik wens niet op deze manier door u bejegend te worden. Ik ben de hulpverlener en u bent slechts één van de ouders die beiden het belang van hun kind uit het oog zijn verloren”.
Ouder: “Mevrouw, het is uw primaire verantwoordelijkheid dat u zich coöperatief opstelt in de samenwerking met één of beide ouders van het kind in wiens belang u werkt”.
Hulpverlener : “Meneer, wat bedoelt u hier precies mee?”.
Ouder : “Het is in het belang van uw organisatie, de expertise van uw organisatie en het bieden van de juiste hulp dat u zich coöperatief opstelt en leert samenwerken met de ouders van de kinderen.
Het is essentieel dat u hierin uw eigen verantwoordelijkheid neemt en leert te kijken naar wat uw bijdrage is aan de situatie, waarmee de kinderen moeten dealen”.
Hulpverlener : “Meneer nou moet u de rollen niet ineens gaan omdraaien. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen door de keuze te maken voor de opleiding die deze baan voor mij mogelijk maakte”.
Ouder : “Mevrouw, ik begrijp goed dat dit lastig voor u is. Ik stel voor dat we samen gaan kijken wat er nu met u gebeurt, waar dit vandaan komt en wat u nodig heeft om dit voor u gemakkelijker te maken”.
Wij – ouders – adviseren u en uw team deel te nemen aan het groepsprogramma Ouders uit de Knel.
Hulpverlener : “Ouders uit de Knel? Waar heeft u het over? Wat is dat voor iets?”.
Ouder : “Ouders uit de Knel is een groepsprogramma waarin een team hulpverleners leert om – onder supervisie van deskundige ouders – te reflecteren op het eigen handelen.
Het doel van het programma is o.a. de hulpverlener bewust te maken van wat het effect is van het eigen handelen op de situatie van het kind. Door zelfreflectie en voelen wat het verhaal van de ouders met henzelf doet inzicht te krijgen in de eigen problematiek van de hulpverlener.
U leert als hulpverlener in dit programma hoe u bewust kunt worden van uw eigen innerlijke reactie op situaties, ouders en hun verhaal. U leert ontdekken hoe uw eigen verhaal en uw eigen interpretaties kunnen bijdragen aan projectie en overdracht, hoe dit uw waarnemen en professioneel handelen beïnvloed en vooral ook hoe u dit kunt bijstellen, loslaten of veranderen, waardoor u oude patronen leert doorbreken.
Doordat u een zuiverder waarnemen ontwikkeld, innerlijk groeit en objectief leert te zijn kunt u tegelijkertijd situaties beter beoordelen en de juiste hulp voor kinderen en hun ouders realiseren “.
Hulpverlener : “Dat heb ik niet nodig meneer. Ik heb vorige week de opleiding Sociaal Pedagogisch Hulpverlener bij de LOI afgerond en mijn vriend en ik gaan binnenkort samenwonen. Ik ben kundig genoeg en kan ook al goed naar mijzelf kijken,.. hoor!”.
Ouder : “Ik zie aan u dat u weerstand ervaart mevrouw, dat is heel normaal, dat mag u best zo ervaren. Dit betekend dat er iets bij u geraakt is en er iets in gang is gezet. Een mooi uitgangspunt om in het groepsprogramma samen mee aan de slag te gaan”.
Ouder: “Het groepsprogramma Ouders uit de Knel wordt gegeven door zeer ervaringsdeskundige ouders. Zij hebben de expertise om u en uw team te ondersteunen bij dit proces. Zij zijn reeds zeer ervaren in het herkennen, diagnosticeren en veranderen van de pathologie waarmee uw organisatie te dealen heeft”.
Hulpverlener: “Wat bedoelt u toch allemaal meneer?!?”.
Ouder : “Ik zie dat het u erg emotioneerd. U komt over als een heel betrokken hulpverlener die net als uw team het allerbeste wilt voor uw organisatie en de gezinnen die u helpt. Ik begrijp dat het allemaal erg veel voor u is mevrouw. Dat mag best. U mag het er moeilijk mee hebben. Ik stel voor dat we een nieuwe afspraak inplannen en dat u en uw team ondertussen nadenkt over of u wilt deelnemen aan het programma Ouders uit de Knel. Het is belangrijk dat u er allen achter staat en dat u allen het belang van uw organisatie en de hulp die uw organisatie bied als uitgangspunt neemt.
Hulpverlener : “Ja, het overvalt mij allemaal een beetje meneer”.
Ouder: “Dat begrijp ik. Neem even uw tijd en dan zien wij elkaar volgende week. Bedankt voor uw komst en ik kan het u van harte aanbevelen. U kunt dan tenminste tegen uzelf zeggen dat u hiermee alles heeft geprobeerd om het voor uw organisatie en de kinderen die u helpt te verbeteren”.
(Door Ewout Meelhuijsen)
* Voorbeeld dat ik gebruikte in contact met jeugd zorgwerkers *
Geachte mevrouw …. en mevrouw …. , Beste …. en …. ,
Bedankt voor het doorgeven van de wijzigingen.
Ik vind het erg jammer dat u verhinderd bent op [die en die datum]. E.e.a. dat ten gunste van de juiste hulp, voor uiteindelijk ons kind zou kunnen leiden zal nu langer op zich laten wachten.
Zodra ik duidelijkheid heb over mijn mogelijkheden om aanwezig te zijn bij het gesprek op [dan en dan] zal ik u hierover informeren.
Ik lees in uw uitnodiging dat de partner van de moeder aanwezig is.
Ik geef hiervoor geen toestemming.
Dit schept een ongelijkwaardige situatie die mijns inziens op langere termijn kan leiden tot een verslechtering voor ons kind. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat een ieder een verslechtering juist wil voorkomen, en dat wij eerst goed willen kijken naar welke problematiek zich in het huidige familiesysteem afspeelt.
Daarbij is er in ons geval sprake van gezamenlijk gezag en dat betekend dat belangrijke beslissingen, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een partner, alleen door ons – beide ouders – genomen kunnen worden.
Regelgeving in de geestelijke gezondheidszorg bepaald verder dat beide gezaghebbende ouders toestemming moeten geven om informatie aan derden als een partner, te verstrekken, dan wel bij het gesprek aanwezig te zijn. Dit betekend dat indien één van de gezaghebbende ouders geen toestemming geeft voor aanwezigheid of betrokkenheid bij het gesprek of de behandeling van het kind de betrokken hulpverlener deze derde moet weigeren.
Ik ben dan ook uiterst verbaasd dat u zonder overleg stelt dat de partner van de moeder aanwezig is bij het gesprek. De partner heeft geen enkele familierechtelijke relatie tot ons kind. Er is geen huwelijk, geen geregistreerd partnerschap en geen sprake van samenwonen.
Wat heeft ertoe geleid dat u zonder overleg of toestemming stelt dat de partner van de moeder bij het gesprek aanwezig is?
En hoe zit dit met mijn echtgenote? Door ons huwelijk heeft zij wel een familie-rechterlijke relatie tot ons kind.
Ik verwacht dan ook dat u de aanwezigheid van de partner van de moeder terugdraait en dat u – als professional in de geestelijke gezondheidszorg – werkt binnen de grenzen van uw competenties en de daarvoor geldende (ethische) afspraken.
Ik deel de zorgen die school zich nu maakt. De signalen die ons kind afgeeft zijn nu ook zichtbaar geworden voor de IB en anderen.
Ik vind het van groot belang dat er eerst wordt onderzocht waar deze signalen vandaan komen. Wat ligt eraan ten grondslag? Wat maakt dat ons kind signalen afgeeft en wat betekenen deze signalen?
Ik verwacht zorgvuldigheid, deskundigheid en bevoegdheid als het gaat om hulp en ondersteuning voor ons kind. Mede hierom heb ik een expert en collega van u geconsulteerd. Ik heb van deze collega begrepen dat u – gezien de gedragscode van uw werkveld – ten alle tijden bereid bent om kennis te nemen van de visie van deze collega, opdat de juiste hulp en ondersteuning kan worden geboden.
Ik kijk dan ook uit naar het volgende gesprek, waarin ik de visie van uw collega graag met u wil delen.
In het vertrouwen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd ben en verblijf ik met,
Vriendelijke groet,
Een verstoten ouder
Hardop denken; “Ik heb geen andere keuze dan de situatie te bekijken vanuit het perspectief van mijn kind, haar andere ouder, de omgeving, de hulpverlening, de wetgeving, de advocaat, de rechter, de experts en mijzelf en dan telkens opnieuw tot maar één conclusie te komen”.